Opmars flexwerk wijst op onzekerheid bedrijven

Uitzendwerk is aan een sterke opmars bezig, zo blijkt uit cijfers van uitzendkantoor Randstad en branchevereniging ABU. Normaal gezien is dat een indicator dat de arbeidsmarkt aan herstel toe is, maar in dit geval is het eerder een onzekerheidsindicator, zegt een arbeidsmarkteconoom van Rabobank.

De uitzendactiviteit bij Randstad zit weer op het niveau van april 2019, lang voor de start van de coronacrisis. Dat kondigde het bedrijf woensdag aan in zijn resultatenrapport voor het eerste kwartaal van 2021. Voorts blijkt uit cijfers van de ABU, de brancheorganisatie van de uitzendsector, dat het aantal uren in maart 14 procent gestegen is tegenover een jaar eerder.

Dat klinkt positief, maar volgens Leontine Treur, arbeidsmarkteconoom bij Rabobank, wijst dit eigenlijk op veel onzekerheid bij werkgevers. “Er worden wel meer mensen aangenomen in specifieke sectoren, maar dat wijst er eerder op dat werkgevers schrik hebben voor vaste contracten.”

Treur wijst erop dat er vooral banen bijkomen in sectoren die het goed doen in deze crisistijd. Dat zegt ook Katinka Jongkind, die de arbeidsmarkt volgt voor ING. “Je ziet dat er in de horeca en de retail op dit moment logischerwijs geen banen bijkomen, maar dat er wel heel veel flexwerk is in distributiecentra of bij de GGD’s.”

Ze verwacht dat die stijging zich de komende maanden zeker gaat doorzetten nu de horeca en de winkels vanaf volgende week woensdag weer open mogen. “En ook bij de teststraten, die er toch zeker nog een jaar zullen zijn, zal nog veel volk nodig zijn.”

Normaal wijst meer uitzendwerk op economisch herstel

Vroeger zouden mensen echter de omgekeerde analyse gemaakt hebben. Volgens de economische theorie is uitzendwerk namelijk een voorlopende indicator op de rest van de arbeidsmarkt, omdat bedrijven bij stijgende productie altijd eerst flexibele krachten aannemen. Dat betekent dus dat er in een later stadium ook meer vaste werknemers bij zullen komen.

Maar dat gaat al een tijd niet meer helemaal op, zegt Treur. “Sinds 2003 is het aandeel aan flexibele contracten alleen maar gestegen, met een kleine dip in 2020 door de coronacrisis”, vertelt ze. “Op dit moment werkt 40 procent van de werknemers met een tijdelijk contract of als zelfstandige en werkt 60 procent vast.”

‘Arbeidswetgeving moet flexibeler’

Treur wijt dat aan de arbeidswetgeving in Nederland. Volgens haar is die op bepaalde punten iets te star. “Hoe vaster een vast contract wordt, hoe makkelijker bedrijven naar flexibele arbeid grijpen. Dat merken we ook in andere landen zoals Frankrijk”, zegt ze.

Volgens haar zou het al helpen als sommige zaken, zoals de doorbetaling van het loon tijdens ziekte, iets meer versoepeld worden. Dat het aandeel aan zelfstandigen gelijktijdig toeneemt, is volgens Treur een gevolg van voordelige fiscale regels voor die groep.

Bron: nu.nl